Een Laboratorium voor Isotopen-Geologie

Menig beginnend geologiestudent zal zich wel eens hebben afgevraagd wat die verveloze, scheefgezakte borden "ZWO Laboratorium voor Isotopen-Geologie" betekenen die hier en daar op het terrein nog zijn te zien evenals die blauwe bordjes met dezelfde tekst op de parterre F- en de E-gangen. Ja, mensen, dat wat ik heel in het kort uit de doeken zal proberen te doen is een trieste historie. Een historie van een briljant opgezet project dat is mislukt. En nu zal ik, die een rol heeft gespeeld bij deze mislukking, hierop zijn persoonlijke visie geven. Welaan dan, aan het einde van de vijftiger jaren besloot een aantal visionaire mannen dat in Nederland een centraal instituut zou moeten worden opgezet dat zich bezig zou houden met een toen nog jonge, maar al veelbelovende tak van de geologische wetenschap, de isotopen-geologie. Hun leek de te voorspellen stichting van afdelingen van isotopen-geologische onderzoek aan elk van de vijf Nederlandse universiteiten, die in die tijd nog de geologische opleidingen verzorgden, een versplintering van energie en vooral een te zware financiële belasting voor de vaderlandse belastingbetaler. Daar kwam het op neer. De idee, voorgelegd aan ZWO, de voorloper van het huidige NWO, viel in vruchtbare aarde en zo werd besloten, na een proefperiode als werkgroep voor isotopen-geologie bij het toenmalige FOM Laboratorium voor Massascheiding in Amsterdam, om op 12 april 1962 een zelfstandige stichting voor isotopen-geologie, de Stichting voor Isotopen Geologisch Onderzoek [SIGO] en een laboratorium voor isotopen-geologie in het leven te roepen. Een stichting behoefde natuurlijk een directeur en deze functie werd toebedeeld aan een veelbelovende, jonge, pas afgestudeerde geoloog. De directeur móést wel mensen aantrekken die niet veel in leeftijd en ervaring met hem verschilden - hij kon zijn mensen toch niet uit de kleuterschool recruteren- en zoiets is niet best voor een "gezonde" gezagsverhouding zoals bestuurskundigen kunnen vertellen. In de eerste tijd stond de kleine groep SIGO mensen bekend als een warme, gesloten vriendenclub die allen vastbesloten waren hun lab tot een succes te maken. Problemen werden in een goed gesprek en bij een goed glas uit de wereld geholpen. Midden zestiger jaren bood de VU het SIGO laboratorium in de nieuwe geologievleugel van de VU een eigen optrekje aan omdat de VU geologen zich wat ruim in hun jasje hadden gestoken. Van de geplande kostbare bouw van een eigen laboratorium op het FOM terrein kon toen worden afgezien. Een gebrek aan inzicht van de initiatiefnemers, de besturen en de raden van advies was het achteraf bezien dat de SIGO mensen niet ter verkrijging van broodnodige kennis en ervaring voor enige tijd naar buitenlandse instituten werden gezonden, waar het vak reeds bloeide, om kennis en ervaring in het piepjonge vakgebied op te doen, alsmede, en nog belangrijker wellicht, om in de jonge, internationale wereld van de isotopen-geologie te worden opgenomen. Alle kennis moest nu zelf worden opgediept uit de literatuur en onvermijdelijk werden wielen, soms minder deugdelijke, nogmaals uitgevonden. Voor de mineraalscheiding op laboratoriumgebied waren nog niet veel wielen, hier werd innoverend, baanbrekend werk verzet. De blijvende indruk die het ZWO Laboratorium voor Isotopen-geologie dan ook op vakgenoten heeft achtergelaten is de zeer geavanceerde mineraalscheiding van het laboratorium en de voor dit doel ontwikkelde ingenieuze apparatuur. Het laboratorium bleef internationaal en ook nationaal in een isolement, het was, zoals een van de pausen van de isotopen-geologie eens uitsprak, "over de hele wereld bezig maar nergens thuis". Er vond geen vorming van een isotopen-geologische Mekka plaats voor bepaalde specialiteiten. Zoiets zou waarschijnlijk de redding van het laboratorium hebben betekend. Immer werd er in een soort roes koortsachtig verbouwd en veranderd. Het laboratorium zag er dan ook altijd piekfijn uit en die uiterlijke schijn leek de toenmalige toonaangevende nederlandse geologen dik tevreden te stellen. Zij waren immers in die zestiger jaren zèlf te verwikkeld in een rattenwedloop om het naakte bestaan, het drama van de van hogerhand opgelegde concentratie der geologische opleidingen, om het echte reilen en zeilen van het SIGO laboratorium te doorschouwen. Tussen haakjes, deze strijd van enkelen en van instituten onder elkaar is sinds die tijd niet meer opgehouden. Kreten als "Concentratie", de operaties "Krimp en Groei" en "Groei en Krimp" doen waarschijnlijk velen nòg ineenkrimpen of 's nachts wild om zich heen slaand, badend in hun zweet ontwaken. Op dit ogenblik is het weer raak bij de geologische opleiding in Utrecht waar men is verwikkeld in een weinig verheffende, nietsontziende strijd van wetenschappers die er elkaar proberen uit te werken om hun positie te kunnen behouden. In die decennia van onrust zijn vele mogelijk grote wetenschappelijke carrières en veel waardevol wetenschappelijk onderzoek te loor gegaan achter de vergader- en schrijftafels waar pakken papier tot smaadschriften en veelal destructieve plannen werden verwerkt. Het was in die tijd dat het lot van de SIGO door gebrek aan interesse en contrôle is bezegeld. In de beginjaren werd op iedere vergadering van het bestuur en raad van advies van de SIGO met opgeheven vinger nog wel ernstig gewaarschuwd voor de vergrijzing van het kleine groepje even oude SIGO wetenschappelijke en technische stafleden en de wenselijkheid uitgesproken van copieuze infusies met nieuw, jeugdig bloed. Het bleef helaas bij deze vrome, obligate uitspraken, die langzamerhand minder en minder werden gedaan. De staf wàs inderdaad op een gegeven moment vergrijsd, de vriendschappelijkheid verdween en maakte plaats voor een gestaag toenemende irritatie en animositeit onder de vergrijzenden. Er wreekte zich nu ook dat de democratiseringsgolf in universitair Nederland van de zestiger jaren aan de SIGO voorbij was gegaan. Reeds in een vroeg stadium, van het zich aankondigende onheil, begin zeventiger jaren, zochten de gezamenlijke wetenschappelijke stafleden van het laboratorium steun bij hun bestuur, maar deze verzoeken om steun werden veelal met een Jantje van Leijen afgedaan. Men was zelf te druk bezig met de overlevingsstrijd om zich ook nog eens met deze netelige kwestie te bemoeien. En ja, toen vloog uiteindelijk toch de deksel van de doofpot. Er bleek een landelijke ontevredenheid over het lab te bestaan en de typisch Nederlandse traditie om vooral nooit iets in het openbaar aan te klagen resulteerde in een anonieme enquête onder de gebruikers van het SIGO laboratorium. Deze enquête viel zeer slecht uit voor het management, de kwaliteit van het afgeleverde werk echter werd als excellent omschreven. Een tweetal onhandigheden van de directeur leidde ertoe dat hij ook zijn technische staf van zich vervreemde en later het SIGO bestuur zodat het SIGO bestuur niet langer met de hem in zee wilde gaan. De directeur stelde om zijn functie neer te willen leggen zijn eisen, waar het SIGO bestuur in 1988 op moest ingaan. Dit maakte het aanstellen van een nieuwe directeur onmogelijk. Opheffen van de SIGO, de gemakkelijkste oplossing, viel door de wens van geologisch Nederland om een isotopen-geologische faciliteit te behouden, die ook tevoorschijn was gekomen uit de enquête, buiten de termen. NWO was de zaken ondertussen spuugzat en wilde van de hele SIGO ellende af. En zo werd tot een overdracht aan een of ander lichaam besloten. De geprefereerde candidaat, de Rijks Geologische Dienst, kon zich door onenigheid omtrent overname niet voor deze kwestie inzetten, de tweede keus candidaat, de Rijks Universiteit Utrecht, evenmin. Toen bleef alleen de VU over die er eerst ook niet veel zin in leek te hebben. Langdurig werd onderhandeld en gepierkepunterd, voornamelijk over materiële zaken. Een interim directeur, die telkens maar voor een paar maanden werd aangesteld, nam de lopende zaken uiteindelijk twee jaren waar. - Men moet zich echter wel realiseren dat het in deze interim periode was dat er vele, meer dan in alle jaren tevoren, promovendi en studenten in het laboratorium werkten en dat er een grote productie wetenschappelijke artikelen was -. Een structureel uit te keren bedrag van 1.8 miljoen gulden 's jaars en de overdracht van alle zeer kostbare apparatuur voor een habbekrats van 200.000 gulden met gespreide betaling, alsmede de toezegging van tijd tot tijd uit een fonds voor kostbare apparatuur te mogen putten, trok de VU tenslotte over de streep. Het SIGO personeel zou gedurende vijf jaar gevrijwaard zijn voor gedwongen ontslag. De overdracht werd bepaald op 1 januari 1990. Met het personeel van SIGO was door de VU vóór die datum nauwelijks overleg gepleegd. Enige weken voor de overdracht was zelfs nog niet bekend of de SIGO een eigen vakgroep zou worden of onder de vleugelen van een of andere vakgroep zou gaan vallen. In schrille tegenstelling tot de lange onderhandelingsperiode van de voorafgaande jaren moesten toen in grote haast nog gesprekken met de SIGO werknemers worden georganiseerd. De vereiste begeleidingscommissie voor dergelijke overgangen werd niet in het leven geroepen. Haast, haast, haast. In december met vacantie gaan werd verboden! Ontslagbrieven van NWO kregen de SIGO werknemers per 1 januari 1990 in hun brievenbussen, maar contracten met de VU kregen zij pas half februari 1990 aangereikt. Anderhalve maand verkeerden de oud SIGO werknemers in een unieke, wettelijke schemertoestand; ontslagen bij NWO en niet in dienst bij de VU! Het benoemen van een nieuwe hoogleraar, isotopen-geologie bij de VU en tevens directeur van het wat wazig landelijk "Centrum voor Isotopen-Geologie", SIGO met een "C", kostte twee jaren. Het aantrekken van een broodnodige massaspectrometrist nam eveneens ongeveer twee jaar in beslag. Men had namelijk de SIGO massaspectrometrist laten vertrekken die met de bestelde geavanceerde gasmassaspectrometer [1.5 miljoen gulden] het isotopen edelgasonderzoek aan de VU tot een Mekka voor dit type onderzoek had willen opstoten. Van de aanstelling van een onontbeerlijke analytisch chemicus werd afgezien. Nu is het dan twee jaren later, volgens een oud SIGO staflid is de overdracht geslaagd, zoals in laatste aflevering van Geoscoop 1991 staat geschreven, volgens mij, "mopperaar Rob" van Aardweek, niet. Er bestaat te weinig planning, samenwerking en coördinatie tussen de sinds enige tijd bij de VU streng gescheiden technische en wetenschappelijke staf, nu de leden van de vakgroep Petrologie en Isotopen-Geologie. De productie van meetgegevens is gering en in enkele gevallen krakkemikkig. Er zijn geduchte achterstanden bij het niet-promovendi onderzoek. Nimmer waren er zoveel langdurige en hardnekkige storingen. Nog steeds is de al jaren geleden afgeleverde nieuwe gas-massaspectrometer, het door de vertrokken massaspectrometrist jarenlang zo vurig verbeide apparaat, niet in bedrijf. - Dit apparaat is nog steeds, hoewel natuurlijk snel verouderend in onze technologisch haastige tijd, een ware Stradivarius onder de massaspectrometers. -. In het opzetten van de faciliteiten voor een argonlaserprobe, waarvoor de gelden al uit eerder genoemd fonds beschikbaar werden gesteld, zit ook niet veel go. Van het op poten zetten van uranium-lood onderzoek aan geïsoleerde zirkonen en loodisotopen onderzoek aan totaal gesteenten werd in hopeloosheid afgezien, om maar niet te spreken over het onderzoek aan andere isotopen vervalsystemen dan het sinds jaar en dag routinematig uitgevoerde K-Ar-, Rb-Sr- en Sm-Nd-werk.

De bordjes van het voormalige ZWO Laboratorium voor Isotopen-Geologie, die ter ziele gegane kiem van een onderzoeksschool avant le lettre, zullen wel langzamerhand verdwijnen.

Rob