Ik bladerde laatst een vergeelde jaargang van het "Norsk Geologisk Tidsskrift" door, op zoek naar een lang vergeten artikel. Op pagina 195 van jaargang 1935 viel mijn oog toevallig op het verslag van oen voordracht gehouden voor de Noorse Geologische Vereniging, over de "jakt" op goud, parels [!] en diamanten in Finmark [noordelijk Noors Lapland]. Er werd door de spreker, een ingenieur, geopperd dat ronde meertjes daar kraters van kimberlietpijpen zouden kunnen zijn. - Er is in die contreien namelijk wel eens een diamant gevonden - Daarom zouden in Finmark volgens de spreker best wel diamanten kunnen worden gevonden. Het ontstaan van die ronde meertjes vormde toen blijkbaar nog een punt van discussie. Een van de aanwezigen, de vermaarde Noorse geoloog O. Holtedahl ontzenuwde deze onzin gelukkig en verklaarde het ontstaan van die ronde meertjes, door het smelten van dood gletscherijs en het nazakken van eropliggend materiaal. Deze depressies in het landoppervlak worden pingo's genoemd.
Een even buitenissige verklaring voor het ontstaan van pingo's, namelijk het inslaan van meteorieten, werd door W. F. Hermans in 1966 gekozen als leidraad van zijn boek "Nooit meer slapen". De beschrijving van de omzwervingen van die ongelukkige geologische student in Noorwegen, Alfred Issendorf, die van zijn leermeester de opdracht had gekregen bewijzen te vinden voor deze theorie, zijn zeer waarheidsgetrouw. De Noorse Staatsgeoloog Harald Skålvoll vertelde mij en Harry Priem namelijk, toen wij in 1967 onder zijn leiding een tocht door Noordelijk Lapland maakten om monsters voor geochronologisch ondersoek te verzamelen, dat hij het jaar te voren met een Hollander, Hermans, een tocht door Lapland had gemaakt. "Nooit meer slapen" heeft duidelijk het karakter van een autobiografische sleutelroman. Het valt sommige [Amsterdams geologische] lezers van zijn boek waarschijnlijk niet moeilijk in de hooggeleerde Sibbelee, de man die de held van het boek, Alfred Issendorf, op zijn vergeefse missie uitzond, de reeds lang overleden hoogleraar geomorfologie, Dr. G. L. Smit Sibinga, te herkennen. De figuur Brandel staat onmiskenbaar portret voor een combinatie van het bergklimmende UVA geologen-duo, wijlen professor Dr. C. C. Egeler en zijn [nog springlevende] collega en toenmalige boezemvriend Dr. T. de Booy. De bijziende, bejaarde Noorse hoogleraar Nummedal met die enorme, opgerolde geologische kaart onder zijn arm die Alfred in het Oslogebied rondsleepte, is ook te identificeren. Hvalbiff van het Slalens Råhstof Laboratoriet, nu deeluitmakend van de Norges Geologiske Undersøkelse [NGU] in Trondheim, moet zijn geportretteerd naar de toenmalige geochemicus Kvalheim. Ook Oftedahl is inderdaad een geoloog die bij die dienst werkzaam was.
- Maar ik ben blij dat in Hermans' beschrijving van de begeleider van Alfred Issendorf, Qvigstad, mijn goede Noorse vriend Skålvoll, absoluut niet is te herkennen. Skålvoll is overigens niet erg gelukkig met de faam die hij met het nu ook in het Noors vertaalde boek opdeed -
Er zijn nog meer parallellen. De Noorse Geologische Dienst die Hermans beschrijft was in 1966 net van Oslo naar Trondheim overgeplaatst in een half voltooid gebouw. In 1967 was het zelfs nòg niet helemaal af. Hermans' beschrijvingen waren toen nog verbazingwekkend actueel. De berg Vuorje is werkelijk door Hermans samen met Skålvoll en zijn veldassistent beklommen. De velduitrusting van de NGU geologen is inderdaad voortreffelijk, zoals ik kan getuigen. In de tenten die zij gebruiken kan inderdaad geen mug of ander onplezierig dirage doordringen. Bij de uitrusting van de NGU zal het spulletje van Hermans dus wel pover hebben afgestoken.
Toen ik mijn "Nooit meer slapen" uit de boekenkast had gepakt en gediagonaliseerd, kreeg ik een soort gegeneerd gevoel: "Hermans zal toch niet ècht serieus op zoek zijn geweest naar meteoriet-inslagkraters?" Meteorieten zijn altijd zeer populair geweest om allerlei duistere zaken tot klaarheid te brengen. [Kijk maar naar de astroblemische theorie voor het dramatische uitsterven van die zielige dinosauriers aan het eind van de Krijtperiode]. De goegemeente is nu eenmaal dol op deus ex machinaächtige verklaringen. Daar wordt door subsidie verlenende instellingen dan ook met gulle hand goed geld voor gegeven. Dat pakt soms erg beroerd uit, zoals in het geval van de sommen en de energie die thans in Noorwegen worden verspild om van de smalle vulkanische explosiebrecciepijp van Gardnos in het Hallingdal van Zuid Noorwegen tegen beter weten in ook al een inslagkrater te maken. Zo'n dwaze theorie is al eens eerder serieus geopperd door de geoloog H. Helberger in het 42e deel van het Zeitschrift für praktische Geologie van 1934. Helberger wilde serieus de diamanten in die smalle, met een vulkanische breccie van mantel- en korstgesteenten gevulde kimberlietpijpen, een kosmogenetische oorsprong toedichten.
Tot voor kort was de tijd nog niet rijp om kritiek op de meteoriet-bandwagon te laten horen, zoals ikzelf heb moeten proeven. Maar, is er iets mooiers dan pogingen om gevestigde theorieën onderuit te halen? Dat is toch veel waard, nietwaar? Wat zou het niet heerlijk zijn om die schijnbaar onaantastbare heilige koe, de plaattektoniek, eens een deuk te bezorgen! Gelukkig zijn niet zo lang geleden in het blad van hoge wetenschappelijke standing, met "high impact (!) value", "Earth and Planetary (!) Science Letters" aangaande het "astroblemisch catastrofisme" al uiterst kritische artikelen opgenomen. Maar dit terzijde.
Wat betreft Hermans blijft onzekerheid aan mij knagen. Zou hij zelf in 1966 inderdaad op zoek zijn geweest naar meteorietgaten in Lapland? Nee, nee, laat het niet zo zijn. Ik kàn, ik wìl en ik màg dit niet geloven. Maar toch, ....... die vreselijke onzekerheid! ........ Om die weg te nemen zou brononderzoek naar de reden voor Hermans' reis naar het hoge Noorden, bij mij in ieder geval, klaarheid en rust kunnen brengen en ik hoef mij dan 's nachts niet meer slapeloos op mijn legerstede om en om te werpen. Groningen bellen? Dat zal wel niets uitrichten, die hebben al genoeg trammelant met Hermans gehad. Zal ik Hermans zelf opbellen? Zal ik dat doen? Zal ik het wagen? Nee, nee, nee, het heeft geen zin. Ik vermoed sterk dat hij zonder meer met een verwensing de hoorn op de haak zou werpen.
Overigens, wat betreft één ding is Hermans in de fout gegaan. Maar dat is hem moeilijk kwalijk te nemen omdat het door zóvelen wordt naverteld, dat het algemeen voor waar wordt aangenomen: De Noorse gravlaks is géén gekuilde zalm, zoals mijn Noorse vrienden mij vurig verzekerden. De Zweedse surströmming wàs dit wèl. Maar tegenwoordig komt die zalige, kleine, gegiste, sterk riekende Oostzeeharing óók niet meer ècht uit een kuil, maat uit een roestvrijstalen ketel!
Rob Verschure
KNGMG Nieuwsbrief nr 07, 1993